Toen ik vanmorgen de dag tegemoet knipoogde, ontdekte ik dat de regeldruppels zich te pletter stortten tegen het raam in hun poging om mij te wekken. Het beloofde een minder lege dan dan anders te worden. Ik liep naar de keuken en schonk mezelf een overdadig glas wijn in. Het kostte me toch een dertigtal minuten en het leven van de fles om aan de werkelijkheid te ontsnappen en de moed te vinden om me te gaan aankleden.
Gezien mijn toestand, had het geen belang wat ik aantrok. Misschien was het net wel mijn toestand die me beval om me te hullen in een katoenen gewaad van anonieme opvallendheid. Het had in elk geval geen belang. Vanmorgen niet, nu niet en morgen zeker niet. De toon was gezet en de drank slaagde er op het gepaste moment in om een ‘file, open, average day’ te forceren.
Ik besloot de stad in te gaan op zoek naar mezelf, maar de ratelende parapluschermen schreeuwden het uit boven de gedoofde stemmen van wie ik niet onmoeten mocht. De dag leek depressiever dan mezelf. Ik stapte een bar binnen en bestelde een fles wijn, voor de verandering.
Pas een uur later was ik weer thuis, sterk genoeg om me in mijn bed neer te vleien, wachtend op de kater die liters water drinkt, en die zich dan weer laaft aan de alomvattende alcohol.
Het is een mooie dag geweest. Ik pink een regendruppel weg en geef me over aan mezelf.